Zoals gemeld vervangt sinds 1 juli 2014 het Besluit houders van dieren het Honden- en kattenbesluit 1999. Het nieuwe besluit geldt niet alleen voor honden en katten, maar voor alle bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren. Daarnaast kent dit besluit ook regels die gelden voor hobbyfokkers.
Het is zaak dat iedere fokker op de hoogte is van de inhoud van het Besluit houders van dieren en bekend is met de gevolgen die dit met zich meebrengt voor de fokkerij. We zullen aan de hand van de wettekst het een en ander kort toelichten. Zo zijn de bepalingen uit artikel 3.4 van toepassing op een ieder die met gezelschapsdieren fokt, dus zowel op degene die dat bedrijfsmatig doet, als degene die dat als hobby doet.
A
Artikel 3.4. Fokken met gezelschapsdieren
1. Het is verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld.
2. In ieder geval wordt bij het fokken, bedoeld in het eerste lid, voor zover mogelijk voorkomen dat:
a. ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
b. uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor welzijn of gezondheid van de dieren;
c. ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
d. voortplanting op onnatuurlijke wijze plaatsvindt;
e. het aantal nesten of nakomelingen dat een gezelschapsdier krijgt de gezondheid of het welzijn van dat dier of de nakomelingen benadeelt.
3. Een hond krijgt binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste één nest.
4. Een kat krijgt binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste twee nesten of ten hoogste drie nesten in een aaneengesloten periode van vierentwintig maanden.
5. Op het fokken van paarden (inclusief pony’s) en ezels die anders dan voor landbouwdoeleinden worden gehouden, zijn het eerste en tweede lid, met uitzondering van het tweede lid, onder d, van toepassing.
B
§ 2. Het bedrijfsmatig verkopen, afleveren, houden ten behoeve van opvang van of fokken met gezelschapsdieren
Artikel 3.5. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
– beheerder: degene die dagelijks leiding geeft aan in artikel 3.6, eerste lid, bedoelde activiteiten;
– inrichting: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes, bestemd voor de in artikel 3.6 bedoelde activiteiten.
Artikel 3.6. Verbod en uitzondering voor niet-bedrijfsmatig handelen
1. Het is verboden gezelschapsdieren te verkopen, ten verkoop in voorraad te houden, af te leveren, te houden ten behoeve van opvang, of te fokken ten behoeve van de verkoop of aflevering van nakomelingen, tenzij daarbij wordt voldaan aan deze paragraaf.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing indien degene onder wiens verantwoordelijkheid gezelschapsdieren worden verkocht, ten verkoop in voorraad worden gehouden, afgeleverd, gehouden ten behoeve van opvang, of gefokt ten behoeve van de verkoop of aflevering van nakomelingen, aannemelijk maakt dat er bij de uitoefening van die activiteiten geen sprake is van bedrijfsmatig handelen.
Ook is het van belang op te merken dat de bepalingen uit paragraaf 2, die hier vanwege de omvang niet volledig zijn opgenomen, alleen dan niet van toepassing zijn, wanneer wordt aangetoond dat bij de uitoefening van de in art. 3.6 lid 2 genoemde activiteiten geen sprake is van bedrijfsmatig handelen. In deze paragraaf worden onder andere nadere eisen gesteld aan de inrichting, verzorging, administratie en vakbekwaamheid van de fokker/fokkerij.
In de Nota van toelichting wordt door de wetgever een nadere invulling gegeven aan enkele begrippen die voor de fokker van groot belang zijn:
Uitgangspunt van artikel 3.4 is dat het fokken van dieren op verantwoorde wijze geschiedt. Zowel ouderdieren als nakomelingen mogen in beginsel geen schade aan welzijn of gezondheid ondervinden als gevolg van de fokkerij. Fokkerij mag niet leiden tot uitputting van moederdieren en ook niet tot blijvende of permanente schade aan gezondheid of welzijn van zowel ouderdier als nakomeling. Het is niet toegestaan te fokken met dieren die gebreken of afwijkingen hebben of kunnen krijgen die welzijn of gezondheid van hun nakomelingen schaden. Bij het fokken moet in ieder geval worden voorkomen dat uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor welzijn of gezondheid van dat dier. Als de afwijkingen voorkomen hadden kunnen worden door het nemen van passende preventieve maatregelen zoals screenend onderzoek, DNA-testen of wijziging van het fokbeleid van de fokker, is fokken niet toegestaan.
Ook moet worden voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen. Voorkomen moet worden dat het welzijn van ouderdieren of nakomelingen ernstig wordt beïnvloed of de veiligheid van mensen of andere dieren in het geding wordt gebracht door het fokken met dieren met afwijkingen of met het fokken van dieren die een vergrote kans hebben op het ontstaan van ernstige gedragsafwijkingen.
Een fokker kan overigens niet altijd van alle erfelijke afwijkingen en andere fokgerelateerde problemen op de hoogte zijn. Van een fokker mag verwacht worden dat hij in het kader van zijn fokbeleid er zorg voor draagt op de hoogte te blijven van voorkomende problemen binnen het ras of de rassen waarmee hij fokt. Als aannemelijk is dat de fokker op de hoogte was of zou kunnen zijn van bovengenoemde problemen of als een fokker onderzoek had kunnen doen of laten doen naar de genoemde problemen, maar desondanks toch fokt met dieren, handelt hij niet overeenkomstig artikel 3.4.
Paragraaf 3.2 stelt regels over het bedrijfsmatig verkopen, ten verkoop in voorraad houden, afleveren, houden ten behoeve van opvang, en fokken van gezelschapsdieren. Deze activiteiten met gezelschapsdieren zijn omvangrijk. Geschat wordt dat er 1.725 fokkers van honden en katten zijn, 2.260 bedrijven in de detail- en groothandel en ongeveer 625 pensions en asielen. Meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens heeft gezelschapsdieren.
De paragraaf is van toepassing voor zover het gaat om het bedrijfsmatig verkopen, ten verkoop in voorraad houden, afleveren, fokken en houden van dieren ten behoeve van opvang. Het begrip bedrijfsmatig staat voor het in zekere omvang en met een zekere regelmaat uitoefenen van activiteiten. De vaststelling of het gaat om bedrijfsmatige activiteiten wordt per geval getoetst. In de meeste gevallen is dit duidelijk, omdat het bijvoorbeeld een dierenspeciaalzaak of pension betreft. In de gevallen waarin dit niet duidelijk is, maar wel wordt vermoed dat sprake is van bedrijfsmatig handelen, zal de betrokkene aannemelijk dienen te maken dat niet bedrijfsmatig word gehandeld om niet onder de werking van het besluit te vallen (artikel 3.6).
Zoals hiervoor aangegeven is in veel gevallen duidelijk dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten, omdat het bijvoorbeeld een pension, asiel, dierenspeciaalzaak of groothandel betreft. In sommige gevallen is dit minder duidelijk. De hieronder genoemde situaties kunnen indicaties zijn dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten:
– gezelschapsdieren worden gefokt anders dan voor uitbreiding van het aantal gezelschapsdieren binnen het eigen huishouden of de directe familie- en vriendenkring;
– gezelschapsdieren worden verkocht aan anderen dan familie en vrienden;
– gezelschapsdieren worden opgevangen tegen een vergoeding en er worden hiervoor advertenties geplaatst;
– ruimtes zijn speciaal ingericht voor de onder dit besluit vallende activiteiten;
– registratie van de Kamer van koophandel of het hebben van een BTW-nummer;
– adverteren, al dan niet op websites, met gezelschapsdieren;
– er wordt gehandeld vanuit een winstoogmerk.
Met behulp van deze indicaties kan in een individueel geval worden bepaald of er sprake is van bedrijfsmatig handelen. De indicaties zijn niet-cumulatief. Een indicatie kan voor een doelgroep ook helemaal niet relevant zijn.
Voor honden en katten is in de nota van toelichting bij het HKB 1999 een getalsmatige duiding gegeven wanneer sprake is van bedrijfsmatig handelen. Ook in het kader van paragraaf 3.2 wordt als richtsnoer genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij in een aaneengesloten periode van 12 maanden in totaal meer dan 20 honden of katten heeft verkocht, afgeleverd, gehouden ten behoeve van opvang of gefokt ten behoeve van de verkoop of aflevering.
Voor zover het om honden en katten gaat, doet het er hierbij niet toe of die activiteiten met of zonder winstoogmerk worden verricht. Er vindt daarmee geen wijziging plaats ten opzichte van de reikwijdte van het HKB 1999.
Als ondernemingen of personen niet bedrijfsmatig gezelschapsdieren verkopen, ten verkoop in voorraad houden, afleveren, houden ten behoeve van opvang of daarmee fokken ten behoeve van de verkoop en aflevering zoals bedoeld in artikel 3.6, zijn de artikelen 3.5 tot en met 3.23 niet van toepassing.
Links: