Wat mag je verwachten als je een hond koopt? Of, misschien nog beter, wat kun je ver wachten als je een hond koopt? Zijn de, veelal hoge, verwachtingen van de koper vandaag de dag nog wel reëel? Mag de nieuwe eigenaar van een hond ervan verzekerd zijn dat de hond goed in zijn nieuwe omgeving past, geen abnormaal gedrag vertoont, gezond, trainbaar en alert is? Is het reëel om te veronderstellen dat een hond elf jaar wordt en gedurende zijn leven alleen voor zijn jaarlijkse entingen een dierenarts bezoekt?
Hoe reëel zijn deze ambities? Welke fokker durft dergelijke ambities en uitspraken van de Raad over te nemen? Welke fokker durft dergelijke uitspraken te doen over zijn fokproducten en kan eventuele garanties hieromtrent gestand doen? En verder, hoe aannemelijk is de veronderstelling dat erfelijke aandoeningen bij rashonden de komende jaren grotendeels worden terug gedrongen terwijl de “tools” hiervoor nog niet voorhanden zijn en het de kynologie aan financiële middelen ontbreekt?
De Raad van Beheer heeft voormelde ambities bewust opgenomen in haar projectplan Fairfok en wekt hiermee bepaalde verwachtingen bij de overheid maar zeer zeker ook bij de toekomstige pupkoper. Dit terwijl er geen recente cijfers voorhanden zijn met betrekking tot de huidige gezondheid van rashonden en men is uitgegaan van de resultaten van een ouder onderzoek van de heer ir. Gubbels.
Wat nu als een of meerdere verwachtingen, in de ogen van de pupkoper, niet of niet helemaal (kunnen) worden waar gemaakt? Wat zijn dan de (juridische) gevolgen en voor wiens rekening komen deze gevolgen?
Wanneer we het een en ander in een juridisch kader plaatsen en we er vanuit gaan dat het fokken van rashonden steeds vaker als een ‘bedrijfsmatige activiteit’ zal worden beschouwd, zal bij de verkoop van een rashond het consumentenrecht van toepassing zijn. Artikel 7:17, lid 2 BW is dan van toepassing en geeft de volgende kaders:
Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
Kijk, het staat in de wet. Datgene dat je van een zaak mag verwachten is dus van belang bij de bepaling of een product voldoet of niet. Hoewel dieren met de invoering van de Wet Dieren voor de wet niet langer als “zaak” worden gezien en hun intrinsieke waarde is erkend, zijn wel alle bepalingen aangaande zaken op hen van toepassing. Dit brengt met zich mee dat de bepalingen van art. 7:17 lid 2 BW onverkort doorwerken bij de verkoop van honden. Wat je als koper van een hond mag verwachten is dus maatgevend bij de beantwoording van de vraag of de fokker aansprakelijk is voor een gebrek van de hond…
Hoe moeten we, in dit kader, de door de Raad van Beheer geformuleerde ambities duiden? Hoewel de wet spreekt over “mededelingen van de verkoper” zijn de verwachtingen van de pupkoper reeds grotendeels bepaald door de uitlatingen van de branche organisatie. De gevolgen laten zich raden. Hoe kun je als fokker nu nog aan je pupkopers of een rechter uitleggen dat het fokken van honden een ambacht is en geen exacte wetenschap?
Erfelijke gebreken zijn een gegeven en het is een utopie om te denken dat we op het keerpunt staan om gebreken uit te kunnen sluiten. Nu claims en rechtszaken van pupkopers richting fokkers aan de orde van de dag zijn, is het van het grootste belang om reële verwachtingen te scheppen bij de pupkoper. Juridisch gezien sterke koopcontracten en juiste voorlichting zijn hierbij de kernbegrippen die de fokker overeind moeten houden bij eventuele problemen. Daarnaast is het te hopen dat de Raad van Beheer tot inzicht komt en haar ambities en doelstellingen tot een reëel niveau bijstelt.